182 Een priester, die zijn' sponde in 't ochtenduur verliet, Tot eer en huldiging van d' Eeuwig' Ongeschapen', Ziet ze, overdekt met sneeuw, op 't steenbed ingeslapen En roept hen weenend op. Maar, ach zij hooien 't niet In heider laatsten stond elkander trouw gebleven Had de een den ander' teer omvat Maar de oudste hield de hand schoon reeds verstijfd en mat Als vroeg ze nog om hulp ten hemel opgeheven. De jongste broeder lag door d'oudsten overdekt Terwijl zijn regterhand rustte op diens koude lippen Opdat geen bede meer zijn' boezem zoude ontglippen Die toch geen deernis bij natuurgcnooten wekt. Zij sluimren voor altijd; en elk komt hen beklagen! Maar ligter is t beklaagd, dan de armoe bijgestaan! Elk plengt thans ongevraagd op beider graf een traan Waarom bood niemand troost (oen men hem hulp kwam vragen (iV'nar het Fransch.) a J. VAiv Weekdeh Wl.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 222