U?* ^rtbcrvlöffi.
I,
De nacht was duister, 't drijvend zwerk
Werd door geen sier verlicht.
De stormwind loeide luid en sterk
De regenvlaag viel digt.
De Merwe joeg haar brceden vloed
Met bruischend klotsen voort,
Geen bootsman waagde hoe vol moed
Zich van haar oeverboord.
Wie klieft in gindsclie ranke koot
Den stroom met zooveel kracht
Wie is hij, die een wissen dood
Zoo stout en koen veracht
't Is Oswald vak der Eem! Slechts hij
Vertrouwt zich aan den vloed.
Geen bootsman waagt zich aan zyn zij,
Al bood hij schat en goed.