40
De grijze veerman Charon wel bekend
Jfaar ginds meesttijds bevracht met zielen zonder tal
Brengt nu daar hij 't gevreesde scheepje wendt
Vriend Belfagor alleen aan vasten wal.
Florence was 'f waarheen hij toog,
Die naar de bovenwereld vloog
iN'aar 't oord der Bravo's der Cicisbeo's valsche schoonen
Waar m' op klassieken grond der kunst aan 't harte zijgt,
En voor elk misdrijf de absolutie krijgt.
Waar kon een Duivel beter wonen
itlet overvloed van geld e'n rente
ln 't land van dolce far nientc'
Zoekt hij bellczza'som hem zacht in slaap te sussen,
Men weetde ledigheid was steeds een duivelskussen.
Dra trekt hij aller oog. Kan 't anders? Zijn karos
Versiert een vreemdmaar rijk hoogaadlijk wapen
Hij zelf praalt in den schoonsten ridderdos
Een bonte drom van rijk geklcede knapen
Verzelt hem op zijn schreèn. 't Is altijd feest.
Jluzijk doorklonk 't paleis, dat hij bewoonde,
Geen mensch vermoedde daar een' boozen geest
Lees: ki—ki—bjoj,
t) Het liefelijk niets doen.
Schoonheden*