I. Wee den stervling die zijn hart Niet voor vreugd voelt gloeijen Kn met wrevel en met smart 't teven wil verknocijen 5 Die het zoet der wereld doemt t Stil zich op zijn vliering sluit Wijn veracht als rattenkruid En de druiven onkruid noemt Die met uitgerekt gezigt Andren voor durft stellen Staag, als hij, uit heiige pligt Wreed zichzelf le kwellen, Telkens angstig rugwaarts blikt En voor eigen schaduw schrikt. II. Maar dien stervling is het wel, Die met stil genoegen Naar den loop van 't woelig spel Hier zich weet te voegen

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 85