55 Maar toen hij reeds door dun en dik En dichtbesneeuwde sporen Zijn hut genaderd was schrik Wat ramp was hem beschoren Toen deed het paard een' fouten stap, Het viel pardoes vooruiten knap Het had zijn staart verloren. Hij brengt den ruin weêv buigt zich krom En vangt dus aan te spreken Hier hebt ge in dank uw paard' weerom Zijn dienst is mij gebleken Het is een mak en willig paard: Maar 't mist één ding: het is een staart: y> Die kwam het dier te breken. DE RIJKE MAN. Wat zie ik? zonderstaart, schurk! Mijn paard! wat heiligschennis! Thands zijt ge een vrouwenlooze Turk j Een haan die zonder lienne is. (tot den ARMEN MAN Volg naar de stad mij dadelijk, Opdat Schemjaka 't vonnis strijk', Die man vol wettenkennis. {a.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1838 | | pagina 89