56
En de arme, ofschoon het hem verdriet,
Zoo laat van huis te wijken
Denkt: 't is nu zóó en anders niet!
En volgt den grammen rijken.
Nu gaan zij voort langs vliet en heg,
Tot ze op het midden van hun weg,
Een uithangbord zien prijken.
Zij volgen 't bord dat goed logies
Belooft aan niensch en dieren
De ryke'doet bij 't spijsservies
Den beker lustig zwieren
Terwijl 't des armen lot moest zijn,
Om zonder vleesch en brandewijn
Een vastendag te vieren.
In 't einde zegepraalt de slaap
Op dorst en hongers nukken
En geeuwende wil de arme knaap
Ter rust zich nederhukken
Doch minder luchtig dan een vlieg
Streek hij ter aard neer op een wieg,
Te zwak voor zulk een drukken.
Mijn wieg mijn kindhet is verslikt
Dus roeptmet bleeke wangen