59
Op 't hooge spreekgestoelte zat
Sohemjaka de aehtbre Richter
En voor het oog des grijze trad
Partij en wetverwrichter.
Jie laatste ver van 's Richters stoel
Maar 't drietal, vol van wraakgevoel,
Schoof dichter bij en dichter.
liet eerst begon de inan van 't paard
Schemjake om recht te vragen
ha sprak hij doe mijn ruin een staart
Zoo fraai als de eerste dragen
Maar de arme hief, met vlammend oog,
i)en steenen slingerknods omhoog
Als sprak hij: wil 't eens wagen!»
Au, stekeblind is 't beilig recht!
Sciiimjaka zag den slinger
En dacht een goudbeurs toont die knecht
Mij tusschen duim en vinger.
En daarom sprak hij: hem zij 't paard,
Tot weer een rijkbewassen staart
»ÏIet dier den heup omslinger'
Nu trad de herberghouder voor
En ving dus aan te klagen