71
Goede havenwaar de kiel
Het anker werpt, voor storm beveiligd.
Gij biedt der fel geschokte ziel
Een rust aan de eeuwigheid geheiligd.
En verwt het gloeijend avondrood
Den spiegel van uwe effen baren
De morgen doet elk' togtgenoot
Op gindsche schoone kusten staren.
Vreedzaam hoekje! waar geen wraak,
Geen nijd en wrevel ons vervolgen
Wat woede in borst en aadren blaak'
Hier zijn de driften niet verbolgen.
Hier heersclit een nooit gekende rust
Geen krijgsvlam schijnt in 't heilig duister;
Een sombre stilte omzweeft uw kust
Nog nooit gestoord door 't zachtst gefluister.
Uw' grond betreedt het oudrenpaar
Die met een kind Gode afgebeden
Bij rouw en treurig lijkmisbaar
De duistre groeve tegentreden.
Gelijk de zeis het bloempje velt,
Zoo moest hun hoop en troost in 't leven,
Door 't onbarmhartig doodsgeweld
In spijt van bec en zuchten sneven.