88
Zijn oogen staan zoo helder blaauw
Als of ik 't schoonst azuur beschouw,
Aan d' effen hemeltrans.
Ik zie ze daaglijks vroeg en spa
En, vóór ik 's avonds slapen g^a
Dan bid ik hemelsche gena
Bewaak mijn' lieven Hans
Behoed hem Heer voor alles kwaads
Laat me altijd bij hem blijven
En kindertjes in onze plaats
Dra 't vee ter weide drijven.
Ik spreek en droom slechts van mijn' Hans,
Hij is 't juweel van alle mans
Mijn allerliefste alléén
Daar mogen flinke knapen zijn
Waarachtig! flinker geen.
En, als de stormwind buldrend blaast,
De donder in 't gebergt' weerkaatst,
l)e jagtsneeuw de oogen blindt;
De beek verstopthet dal omhult
De'dreigende lawine brult
E11 't^hart met schrik en angst vervult
Dan zoekt mijn oog den vrind