92
Hij nam een rozenknopje,
Bepareld van den dauw
En «prak «vaarwel, lief meisje
Vaarwel, en blijf mij trouw.
»En is dees' roos ontloken,
»Mijn lief, denk dan aan mij.
Vaarwelnooit kom ik weder.
'k Zit nooit weer aan uw zij.
Hij rukt zich uit heure armen,
Vliedt werwaarts naauw bewust
Zij blijft in 't dal beneden.
Maar vindt er nergens rust.
Heur borstdoorvlijmend lijden,
Nam toe met eiken dag,
Tot dat ze, aamechtigstervend,
Op veege sponde» lag.
Op zeekren vroegen morgen
Bij 't tintiend uchtendrood
Toen was het roosje ontloken
Maar schoone awitetta dood
Naar iioffmann von fallersleben.