112
TWEEDE REI.
Ach dat ik u maar weer kon geven
Van onder de aarde, aan 't licht der zon!
Dat ik uit Pluto's sombre dreven
En 't Stijgisch slijk u halen kon f
Gij hebt alléén als gade uw leven
Voor dat van uwen man gegeven
Het eenigstwat hem redden kon.
TEGENZANG.
Ook worde, treedt de man ten tweedemaal in d'echt
Verachting van zijn kroost, van ons, hem toegezegd
Noch de vader durfde 't wagen,
Noch de moeder oud van dagen
't Eenig kind uit haren schoot.
Vrij te koopen van den dood
Die laffen, grijs van haar! maar gij, in 's levens morgen
In 't prille van uw jeugd, zijt voor uw ga gestorven.
Wien 't zeldzaam lot ten deele viel
Een' lieve vrouwwier reine ziel
Zóó aan de zijne werd geklonken
Hem was een leven zonder droefenis geschonken.
B.