ANTIOCHUS en STRATONICE.
3» a©ï?ï?aa»
r/ctio-i-^c/naal Ac/ vA&aepuAtt'/den van
Het scheen als moest stratonice
Het puikjuweel der vrouwen,
Slechts voor seleucus dappren zoon
Betooverd door haar godlijk schoon
Het levenslicht aanschouwen.
Doch 't wreede lot vergunt hem niet
De reinste vlam te kweeken.
De jongling zwijgtmaar 't kwijnend oog
Van stille tranen nimmer droog
Vervangt het vurigst smeken.
Te goed verstond stratonice
De stomme taal dier oogen.
In smart verzonken lag zij thans
Wanneer de maan met zilverglans
Haar rustbed had omtogen.
8