115 Aittiochus verneemt zijn lot Vertwijfling doet hem dwalen Daar 't onweer brult, de bliksem gloeit, Langs d' afgrond waar de bergstroom loeit. Goönlaat zijn voet niet falen. Welk ander zoon waar' voor die proef Niet sidderend bezweken Ligt zou zijn hand zich fel verwoed Bezoedelen met 's vaders bloed; En schrikkelijk zich wreken. Maar 't denkbeeld reeds doet van 't berouw Den slangentand hem voelen. Hij vloekt zijn vader niet, neen! d'Ontrouwe treil"' die vloek alléén Wier liefde kon verkoelen. Nooitzegt hij nooit kon teedre min Haar koude borst ontvonken. Zij heeft niet hemden braven zoon Haar hand maar om de Koningskroon Den vader 't hart geschonken.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1839 | | pagina 151