116
Welaan zij jubele in 't geluk
Dat haar die kroon kan geven.
Nog eens zal mij de ontrouwe zien
Die 'k dan voor ecuwig wil ontvlien
Zij zal mij zien en beven.
Gereed zijn offer en altaar
Versierd de Vorstenzalen.
Daar naakt de bruid met wanklen voet
Omgeven door den blijden stoet
Der beilige Vcstalen.
Aan 's Konings zijde staat de Prins
Ilij ziet haar, zijgt ter neder,
En 't brekend oog ontvliedt het licht,
De rozen sterven op 't gezigt
Nooit bloeijen zij daar weder.
Men draagt hem heen de jammertoon
Vervangt der priestren beden
Wanhopig volgt de schoone maagd
Door eindelooze smart gejaagd,
Des droevenKonings schreden.