117
Geen arts vermag den levensvonk
In 's jonglings hart te wekken
Geknield aan 's veegen legersteê
Poogt vruchteloos des vaders beè
Den dood zijn prooi te onttrekken.
Weemoedig blikt stratonice
Op 's kranken sponde neder
- Hij voelt dien blik en onverwacht
(Zoo groot, o liefde is uwe magt
Ontsluit hij de oogen weder.
Nu droomt hij zich in 't zalig rijk
Der Elyseesche dreven
Hij waant zich met zijn bruid omhoog,
Een lachje blijft om 't stervend oog,
Op wang en lippen zweven.
En bevend poogt zijn bleeke mond
Voor 't laatst haar aan te spreken.
Maar neen J verligting voor zijn smart
Ontzegt hem zelfs het eigen hart
Dat bonzend dreigt te breken.