jetisd) t>an «n
Mijn Hemel! meer dan duizend kussen,
Der Britten Koningin te drukken op de wang!....
Daar kon men eer den brand meê blusschen
Van 't groot paleis des Keizers aller Russen,
Of Londens beurs dan met van seudiks brandspuitslang.
Helaashet heilgoed dezer aarde
Is ongelijk verdeeld te veel op één getast.
Een kus slechts van de lip waar ik zoo vaak op staarde
Had voor mijn hart veel liooger waarde
Maarach ik zag nog nooit mij op dat zoet vergast.
'k Wou, zonder Egoïst te schijnen,
Dat slechts de helft van dat getal mij viel ten deel.
Geen enkele echter van de lippen dier Rabbijnen
Maar van haar rozenmond zoo zoet als Cyprus wijnen,
'k Zou dan, als veldpeoon, op schralen grond niet kwijnen
Ween! de ambergeur zou al mijn zielsmart doen verdwijnen;
'k Zou bloeijen als de roos in Edens lustprieel.
Schoonhoven, J. F. Bosdijk.
Mei, 1838.