123
Zijn woning was een aadlijk slot
Geërfd van vaders kant
Een reuzenwerk een trctsch gevaart'
Weleer de schrik van 't land.
(Men bouwde toen nog kolossaal
Aan toren, wal en muur,
De metslaars vielen minder lui,
De kalk was minder duur.)
Zoo stond zijn burg met plein en hal
Daar nevens stroomde een gracht
Daar over lag een kettingbrug
Daarbij pareerde een wacht.
De Ridder was zijn baard ten spijt
Niet slechts in 't open veld
Maar in de keuken, aan het spit,
ln 't kookwerk ook een held.
Eens kwam hij van de *«?y»e«-jagt
En bragt voor etenswaar
Een haas en twee patrijzen mee
Geveld met lijfsgevaar.