125
»Geen nood!» hervat de Ridder fluks,
Mijn arm is nog bekwaam.»
Dra ijlt hij driftig landwaarts in,
En roept zijn vrienden zaam.
't Getal was groot en sterk genoeg,
Om 's vijands magt te slaan
Mij roept het huisselijk bestuur.
Dus sprak hij allen aan.
Bij ioke vecht als leeuwenteelt
»Ik blijf al vast op 't slot,
»En wacht u af met gul onthaal,
'k Zal zorgen voor de pot.
Nu togen allen vol van moed
Schoon ordeloos ten strijd.
Hun hoofdman wachtte 't winnend heir,
En braadde 't vleesch met vlijt.
Daar ziet de held een stofkolom
Daar naakt de krijgrenschaar
Ha dacht de Ridderwelkom hier
Juist zijn de bouten gaar.