{jet ©irpluiitc Bïfrsmpjc.
Een dartle hand greep naar een bloem
En brak haar tengre steel
Wel ras vervloog haar ambergeur,
Haar purperrood werd geel.
Toen wierp de moedwil 't van zich af;
't Stoof in een dorenheg,
Getroffen door het roekloos spel
Nam ik van daar het weg,
Maar 't was of 't lieve bloempje sprak
Wat kwelt ge u om mijn leed?
Waarom trekt ge u mijn noodlot aan
Mijn tranen, wrang en heet?
Ben ik niet van mijn steng gerukt
Is niet mijn schoon verdord?
Ach eene bede heb ik maar
Dat ik vergeten word'.
Zoo, meisjel die uwe onschuld mist,
Wier wang van schaamte gloeit
Toeft u een lange distelbaan
Waar schaars een roosje op bloeit.
Jb, van Dam.