{jet ©irpluiitc Bïfrsmpjc. Een dartle hand greep naar een bloem En brak haar tengre steel Wel ras vervloog haar ambergeur, Haar purperrood werd geel. Toen wierp de moedwil 't van zich af; 't Stoof in een dorenheg, Getroffen door het roekloos spel Nam ik van daar het weg, Maar 't was of 't lieve bloempje sprak Wat kwelt ge u om mijn leed? Waarom trekt ge u mijn noodlot aan Mijn tranen, wrang en heet? Ben ik niet van mijn steng gerukt Is niet mijn schoon verdord? Ach eene bede heb ik maar Dat ik vergeten word'. Zoo, meisjel die uwe onschuld mist, Wier wang van schaamte gloeit Toeft u een lange distelbaan Waar schaars een roosje op bloeit. Jb, van Dam.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1839 | | pagina 166