161
11
Hier zag men eens in stille dreven
De schoone, slanke Burgjonkvrouw
Met vlugge en dartle schreden zweven
Die eens dit slot beheerschen zou,
Omgeven van een stoet van riddren
En cdelknapcn haar aanbiddren
Die kozend vleijen om haar hand
Of, fel in jaioezij ontsteken,
Hun lansen met elkander breken
Tot staving van hun minnebrand.
Hier zag men eens, in trotschc zalen,
Bij 't oogverblindend prachtfestijn
Den wijn in gouden feestpokalen
De kweeker van de vreugde zijn.
Het vleesch van paauwen en van kraaijen
En walvischtong en ruwe haaijen
Gold toen voor Vorstenlekkernij
Daar, bij 't verdubbelen der dronken,
Des minnezangers liedren klonken,
Vol zoete liefdemelodij.