164 En veld en beemden gloeijen doet Versieren haar beminlijk schoon, Noch prijken in haar starrenkroon. Neen schoon maar zonder hoofdsieraad En zonder blinkend bloemgewaad Aanminnig open van gelaat Verspreidt zich hare eenvoudigheid Met luistervolle Majesteit Gelijk aan een beschroomde maagd Die d' eersten stap der liefde waagt Terwijl haar boezem rustloos jaagt En 't golven van dat borstalbast Het vurig jonglingsoog verrast En dan die neergeslagen blik Die d' invloed van dit oogenblik (Haar teeder zielsgeheim,) verraadt Aan elk die slechts haar gadeslaat; Het blozen van haar rozenkoon Omglansd door hoogst bekoorlijk schoon Zoo is de luister der natuur In dit zoo plegtig avonduur Bij 't bleek maar helder licht der maan Aan de onbewolkte Hemelbaan.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1839 | | pagina 204