am am»*»*
Aan dan Heer N. N.
1
Kom mijn vriend J aanschouw nog de schepping 't won
der van hoygeüs;
Tweetal eeuwen vervloón sint» duinen en heuvelen
zonken
Voor zijn wenken en welige hoornenen lagchende
dreven
Kwamen te voorschijn. Zie nog het wonder en
druk nog dat voetpad
't Effen pad naar d'oever der zee uw komst zal mij
zoet zijn.
Waarom toeft gij Vriend! staag tusschen de muren
der Hofstad
Torscliend den staatslast? Tree naar buiten de winter
is henen
De adem des winds is vermoeid en bezweken zijn
buldrende gramschap.
Lieflyk ruisclit zijn stemzacht spelend tusschen de
takken