I)E TWEE BULTENAARS.
(Voorgelezen in eenLetterkundig Genootschap.)
'k Heb lang in. sombre maatgezangen
Gestreefd naar 's Dichters doel,
En tranen van gevoel
Getooverd op der vrouwen wangen.
'k Heb al te vaak legendeuw bontgekleurde tooi
Bedekt met aaklig zwart in duistre smartverhalen
En me op uw erf gewaagd droefgeestigheid ten prooi
'k Wil thands den boert mijn tol betalen.
'k Wil niet doen weenen maar doen lachen; 'k wil
een glans
Van blijdschap lokken op der schoonen aangezichten
Ofschoon de najaarszon aan 's hemels graauwen tran»
Geen enkle blijde straal doe lichten 1