190
Eens had hy want het is ruimtijd, dat ik wat meer
Van hannes meld en zijn driekanten heuvel)
Zich op een bruiloftsmaal bedekt met eer
En onder dansen en gekeuvel
Zichzelf een nieuwen lauwerkrans gevlochten 't was
Die nachtwaarin het jaar zich kleedt in rouw en asch
Die nacht, wanneer en jeugd en grijsheid langs de straten
In bonte drommen zwiert, als wild en uitgelaten!
Toen doch waartoe vooruitgesneld,
't Geen dood op mijn gemak in rijm u wordt verteld
Hans, of ook hannes, naar ge hem verkiest te noemen
Mocht Ou-jaars avond zich op goed fortnin beroemen.
Ruim was zijn spel beloond en dankbaar van gemoed
Is 't dat liy naar zijn gade en dierbre kindren spoedt.
Geen brood alleen, ook vleesch zal thands zijn tafel sieren;
Geen enkel water maar het prikklendst soort van bieren
Den homp doorbruisschen en zijn kemelsrug ten spijt,
Zij de uchtend van het jaar der blijdschap toegewijd
Der blijdschap? Neen, veelmeer! de goede hannes
wist niet
Wat groot geluk hem zal bejegenen hy gist niet
Dat hy van daag voor 't laast zijn welgestemde vèel
Met d' arm omstrenglen zalbij't lieflijk snaargestreel.