191 De weg die naar zijn huis hem bragtliep langs de muren Van 't eenzaam kerkliofplein der groote Domkerk heen 't Was hem als zag hy daar den glans van vreugdevuren Als hoorde hy gezang en feestelijke reên Daar ruischt op eens door 't dorrend lover Eens grijzen wilgs dit woord muzikantklim over Men toeft u aan ons feestklim over voed geen angst.» Wat zal hij Willig op der spckenden verlangst Naar 't kerkhof snellen of het zetten op een loopen (Zoo als het vondel noemt,) wat heil toch kan hy hopen Yan bleeke schimmen, die hun sabbatli vierenmaar Dan vlucht hij als een kind een onbekend gevaar; Dan 'dacht hem 't spookgezelschap uit in 't korte hannes Beklimt den kerkhofmuur, en toont dat hy een man is. Daar zag hy aan een prachtig maal Verlicht door luchters en flambouwen, Een aantal ridderen en vrouwen Gedoscht in bonte wapenpraal In rijk vergulde hompen vloeide Het geurig muskadellenbloed En bragt der riddren hart in gloed Waar lang het leven in vergloeide.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1839 | | pagina 231