208
Is gade en vrind tot ons gezind
Als 't koeltjen van den lentewind
Tot tedere Anemonen
En schijnt voor ons de lieve zon
En vloeit van ons bestaan de bron
Dat we ons dan dankbaar toonen.
Komt de arbeid wacht den plicht betracht!
Na 's levens avond zal de nacht
Ons met haar kleed omringen
De dag zij aan de vlijt verpand
Komt! deelen wy met kloeke hand
Zijn heil en zegeningen.
J. J. WllSMCLLBl.
Amsterdam