QUti ecttc JSÏmibitic. 'k Min het zachtblaauw oog der blondgelokte schoonen, Meer dan aan 's Hemels trans den hei-azuren gloed En meer den malschen blos op 't lelieblank der konen I)an 't gloeijend purper van des Hemels morgengroet. Dat heldervriendlijk oog die zachte blos zij toonen Bij 't lieflijk blond mij 't merk van't echt Bataafsche bloed Die eedle leest kan slechts eene eedle ziel bewonen Ook zacht jonkvrouwlijk als die leest aantreklijk zoet. Gelukkig noem ik hem die 's aardrijks wandeldreven Door u zich zaalgen ziet, daar hij in'twisslend leven, Gelijk zijn schaduw aan zijn zijde u medevoert. Maar meer gelukkig u die als een gift van boven Hen schaamrood wordendoet,die aangeendeugd gelooven, En toont, wat naauwe band ons aan den Hemel snoert. A. Nifrmeyer.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1839 | | pagina 59