UMLRAI1VISCH ÏÏJÏEO.
De bleeke maan straalt neder
Op 't witte berkenhout,
Waar ginds een schoone jongling
Verslagen ligt in 't woud.
De twijgen staren treurig
En roerloos van omhoog
Een purpren zijden windsel
Dekt hem 't gebroken oog.
Een meisje treedt hem nader
Blikt somber op hem neêr
Ontbloot des dooden aanzigt
En kust het duizend keer.
Nog komt een ander meisje
Onthult zijn schoon gelaat
Terwijlreeds moe van 't weenen
Haar oog in tranen baadt.