34
Naar roem en lof zijn vurigst wenschen strekt
En daarin 't hoofddoel van zijn leven stelt
liet gaat hem vaak, als 't onbedreven kind,
Hij ziet dat hij verlokt werd door den schijn,
En dat niet alles waarde heeft, wat blinkt,
Of velen alsjj't begeerlijkst straalt in 't oog.
Zegwereldsche EerKunt gij het hart voldoen
Zijt gij de maatstaf van der mensclien deugd?
Of't echte kenmerk van regtschapenheid
Of tuigt gij van den adel hunner ziel?
Of baant gij hun een pad tot waar geluk?
Neen! anders luidt der gulden wijsheid leer,
y> Een waterbel is de ijdle glans der Eer.
Zaagt gij der bloemen puikjuweel, de roos?
(Zoo schoon als 't blosjen op de maagden kaak,)
Haar zoete balsemgeurhaar bladerpronk
Verrukten u, gij hadt haar lief, de bloem,
Die 't gonzend bietjen door haar adem lokt,
Den bonten vlinder kluistert in haar schoot
En 't zustertal van spijt verbleken doet
Omdat het bij haar schoon niet halen kan.
Maar zaagt gij ze ook als 't rimplend blad verkleurd
Verwelktin éénkromp voor der winden aam
Als 't schoone hulsel ginds en herwaarts stoof,
De naakte stengel 't hoofd terneder boog,