35
En geur en schoon te loor ging en verzwond
Voor eiken bloeide zij maar bloeide kort
Zoo is het óók met al de vreugd der aard
In zalen rijk versierd, in 't rieten kluis
Blinkt nu en dan haar heldre zonnegloor
Rijst nu en dan haar juublend feestgeschal,
Bij schaamlen discli of 't prachtigst hofbanket,
't Geluk verbindt zich aan geen stand of rang;
Voor eiken is het leven somtijds zoet
En aangenaam de onzeekre pelgrimstogt
Maar onbestendig en kortstondig toch
Is al't geluk, dat ons de wereld biedt.
Wie 't éénig zoekt, hij mist het beste deel,
En wie 't betrouwtmisleidt zich door den schijn.
Beschouw hoe ras de schoonste roos verwelkt
En leer van haar, hoe't alles ij del is.
Wat de aarde u schenkten schoons en lieflijks heeft
't Snelt weg, 't verdwijnt, 't moet ééns, 't moet
ras vergaan.
Al 's werelds heil 't is als de bloem op't veld,
flat schreef Gods hand op 't geurig rozenblad,
Als 't wegstuift voor het Pioorderstormgeblaas.
Klaag niet, mensch wilt gij gelukkig zijn?
Zie hooger op! Kies 't wezen boven schijn.