45 Is zij wie uw bestaan het hart gebroken heeft Uw grijze moeder die door rouw gebogen leeft Die onder 'thartu droeg en met haar melk moest laven O booswichtopdat eens uto hand haar 't graf zou graven. Neen, u beklaag ik niet, maar 't geen mijn hart be klaagt Mij heilig is hoe diep in andrer oog verlaagd Is 't weenend meisje, eens rein en vlekloos, dat uw listen Met eed en goud omhuld, in 't net te lokken wisten; Daar zij zich zonder u rampzalig heeft geloofd En zalig aan uw zij als wien schoonkleurig ooft Verkwikking hopen maar zijn levenskracht deed derven. Zie haar veracht, beschimpt, van elk verlaten zwerven Het waas beweenend dat de gloed uws adems schond. Een teedre bloemenvaas verbrijzeld op den grond Neen u beklaag ik nietu die op aard slechts kwaad wrocht Dat gij u zelf ten lastin 't sterven hooploos baat zocht Maar 't is uw naam, een naam, cêns smetloos, thans bevlekt Uw vader, roemvol, en met lauwren overdekt

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1839 | | pagina 79