UliJfJEJF.
Mijn vriend! gij vraagt mij, hoe het komt,
Dat thans mijn lied geheel verstomt?
Kan 't zijn, dat ge, in dees koude dagen,
Nog zoo verbazend dom kunt vragen
Begrijpt gij niet, hoe of de kou,
Die zelfs den taaisten boer doet beven
Zijn kracht doet voelen aan een vrouw
Wier hoogste lust is, warm te leven?
Mijn Muze vroeger fiks en rad
Heeft heel haar zingenslust verloren
Zij heeft een zware kou gevat
Het goede mensch is half bevroren.
En ook geen wonder inderdaad
Want de oude Heer is vreeslijk kwaad
En moeilijk om mee om te springen
nij heerscht weêr op zijn ouden trant
Haast loopen wij van Scheveningen
Zoo eventjes naar Engeland.
'k Loop met een roode wollen das;