121 heid na onzen dood luister verspreidt over onzen naam bij do nakomelingschap. En ook hierin heeft de heer LooPUïT een schitterend voorbeeld nagelaten; ja, de weldadigheid door hem na zijnen dood betoond heeft hem een duurzamer en schoo ner eerezuil gesticht dan van marmer of metaal; zij heeft hem dankbare harten en toegenegen zielen verworven. Wij zouden niemand gelukkig durven spreken, omdat hij de weldadigheid beoefent; want zoo wij geven, doen wij dit slechts van hetgeen ook ons maar gegeven is. Nog meer, wij beschouwen het geven als een pligteen duren, zeer duren pügt, maar juist daarom zoo vereerenswaardig als wij zien dat er sommigen zijndieof in het geheel niet of weinig gevenmet de gedachte nogtansdat ze genoeg, zoo niet te veel geven, en met de bijvoeging, dat ze in het vervolg niet meer zullen of kunnen gevenal ware het slechts om van de moeite af te zijn; terwijl ik het niet wagen zal om de hooge voortreffelijkheid dier giften te schetsenwelke met zoo weinig ophef geschiedendat zelfs de beweldadigde nooit of nimmer den naam des schen kers kan te weten komen. Maar tot zulke giften zijt gij alleen in staato edele Eenvoudigheido beminnenswaar dige Nederigheid I die alleen eigenschappen zijt van groote zielen. Ja, zoo ooit, dan is alleen aan zulke giften een hooger loon bereidDit zij zijn deel Ten slotte. (Want het is betamelijk, dat de hulde aan de Nederigheid ook zelve nederig zij.) Twee voorbeelden zijn ons door den herdachten en geëcrden man nagelaten. 16

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1847 | | pagina 123