W. HAMEL
IETS
ÏEK NAGEDACHTENIS
ViN
Ik vlocht de lauwren hem ter eer
Dieonversaagd in 't blank geweer
Den dood der helden was gestorven.
Ik knielde bij zijn praalgraf neêr,
En sprak «De dappre leeft niet meer,
Maar heeft onsterflijke eer verworven.»
Ik vlocht van roos en mirt een kroon
Voor 't meisje, rijk aan deugd en schoon,
Maar als een grasbloem afgesneden.
Ik riep haar' geest op droeven toon,
En sprak «Een Engel voor Gods troon
Zal u met eeuwig schoon bcldeeden.»