126
Neeneerekrans noch praalgesteent'
Vertroost een vrouw, die 't hart beweent,
Welks gloed haar levensvuur deed gloeijen.
Geen stervlingdie zijn' troost ontleent
Maar Goddie scheidt en weêr vereent
Doet balsem op haar wonde vloeijen.
Maar is mijn lof uw smart te kleen
0 huwlijksmin gij wraakt nietneen
Dat wij aan burgerdeugd hem geven.
Erkentnis voert naar 't graf ons heen
En zegt: «Geef Hamel krans noch steen;
Laat slechts zijnnaam in zeegning leven!
P. J. V. Düsseau.