128
o Doodgij zijt wreed ozaagt ge eens onze tranen
En konden de zuchten een weg tot u banen
Gij troft niet zoo fel en gij troft niet zoo hard
Het ouderlijk gevoel en 't minnende hart.
Maar vijand des levens' waar vrij in ons midden;
Wij kunnen, neen willen uw strengheid niet bidden;
Want gij hebt geen invloed, geen magt op ons lot
Gij zijt slechts een werktuig in handen van God.
't Is God! die ons hier een vergankelijk leven
Beschikt en ontneemt om een duurzaam te geven
't Is Goddie tot menscli uit het stof ons eens schiep
Maar menschen tot englen der hemelen riep
Dat wijzoo lang we ons in 't leven verblijden
Den dooden een traan ter gedachtenis wijden
Gij braven zijt dubbel die eere wel waard;
Uw leven, schoon kort, was ten zegen der aard!
Gij leeft door uw woordin het hart uwer vrinden
Gij leeft door uw da&n bij al de edelgezinden
Gij zijt en wat heerlijkaanbiddelijk lot
Gij zijt in den hemel en leeft daar bij God
J. Lechneu.
SCHIEDAM
1845.