132 »0 roosje!» zoo spreekt hij, van liefde doordrongen, »0 roosje der onschuldzoo smetloos en rein »U is door de wereld geen krans nog ontwrongen, »Gij blijft nog een burger van 't Hemelrijk zijn. »Gij voelt nog zoo rein als slechts eng'len gevoelen »De driften der menschendie bronnen van smart »Zij voeren u nog in geen rusteloos woelen »Maar sluim'ren geboeid in uw kinderlijk hart. »Doch eens zal de wereld haar' stem u doen hooren »I)an waken die driften in kokenden gloed, »Dan komt. u de zonde zoo vleijend bekoren »En adders bezwalken uw schuldd'Joos gemoed. »Dan zal al die reinheiddie glans u begeven »T)an zijt gij mijn beeld, dierbaar kindje! niet meer, »Dan blijft niet die lach meer uw mondjen omzweven »En 'k vind in uw wezen die onschuld niet weer. »Kom knaapje, kom met mij, dat alles ontvlugten, »Kom meê naar den Hemel, vol zalig genot! »Daar hebt gij geen lokken der zonde te duchten, »Daar wacht u 't geluk eu 't aanschouwen van God »Dat niemand thans jammer- of weeklagt doe hooren »Hier passen geen tranen Hier past geen verdriet »Het graf heeft zijn bange verschrikking verloren »'t Zijn bloemen des heilsdie 't den zuigeling biedt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1847 | | pagina 134