KLOKGELUI.
(In eene ziekte.)
Ik lag en sliep door krankheid afgestreden
En vond verkwikking in de rust
Waarin het matte lijf, dat zoo veel had geleden
Zacht en weldadig was gesust.
Daar ril ik wakker, door het onwelluidend bommen
an onze zware torenklok
Wier bar geluid elk ander doet verstommen
En die men digt nabij mijn leger trok.
O wee! mijn hoofd! gebonsd, gekraakt, gespleten,
Wat wreede kwelling toeft den mensch toch op decz
aard
Dit klokgebom het mag een pijnbanks-proeve beeten,
Der heilige Inquisitie waard
Iloe lange noghoe lange zal het duren
Eer 't tijdstip der verlossing daagt?...
«Zes weken lang, en eiken dag drie uren."
Maar waartoe toch? Nog eens gevraagd.