36
HallohHal 1 olimet moed gewaagd!'
Zoo riep de graafden prijs omhoog.
Wel hoorde 't elk, maar elk versaagd,
En niemand, die ter hulpe vloog.
De noodkreet des wachters, van vrouw en van kind
Klonk vruchtloos in 't loeijen van golven en wind.
Maar zie., een boerin groven pij
En grof van bouw en van gelaat
Kwam argeloos den kring nabij
Van die daar stonden zonder raad;
Ilij hoorde den graaf en vernam wat hij sprak
En zag het gevaar waar de tolman in stak.
En koen maar in den name Gods
Sprong de edele in een visschersschuit
En voerde fluks, trots golf en schots
En kolk en storm, het waagstuk uit.
Maar, hemel! o, wee' het getal was te groot,
Te klein voor hen allen te zamen zijn boot
En driemaal stevende hij zijn kaan
Trots 't woén van kolk en storm en baar,
En driemaal kwam hij veilig aan
En redde ze allen van 't gevaar.
Hij toog met den laatsten ter naauwernood lieén
01 't laatste gedeelte der brug stortte ineen.
Wie is de brave? wie toch? wie?
Spreek op, verkond het luid, mijn lied!
De bouwman waagde 't lijf, maar zie!
Deed hij liet om de goudbeurs niet?
Want had hem de graaf niet gelokt, door zijn schat,
Had hij dan zijn leven zoo veil wel gehad!'