37
11 ier liep de graaf. »mijn wakk'rc vrind!
Hier is de prijs! neem aan! ziedaar!"
Bij Godde graaf was goed gezind
En edel sloeg zijn hartvoorwaar
Maar reiner en edeler was nog de ziel
Van hem die daar stond in den schamelen kiel.
Mijn leven is niet veil voor goud:
'k Ben arm, maar heb toch daag'lijksch brood.
Uw geld zij hun, die nat en koud
Daar staan, van have en goed ontbloot."
Das sprak hij met roerende stem en gebaar
En wendde zijn schreden en ijlde van daar.
't Lied van den brave roert en treft
Als klokgelui en orgeltoon
Wien zulk een moed de ziel verheft
Geen goud, een zang is hem ten loon.
Goddank! dat ik zingen en jubelen kan,
Tot eeuwigen lof van den edelen man!
A aar het Iloogduitsch
ran BÜRGER-.
P.