HIJ BEZAT EEN GEVOELIG HART,
Wat ook kroon en scepter geeft
Zoo 't gevoel in 't hart niet leeft
En een eedle inenschenmin
Ons niet stemt tot broederzin
Dan is kroon en scepter niet
Wat de wereld daarin ziet.
Neen daar is geen majesteit
En daar is geen heerlijkheid,
Hoe de diadeem ook straal
En het vorstlijk purper praal,
Zoo geen hart daaronder woont
Waar menschlievendheid in troont.
Neenhoe hoog de troon ook staat
En de rang van Koning gaat
En het vorstlijk rijksgebied
Tot liet oost' en westen schiet,
Zoo hij die den troon bekleedt
Niet in 't needrig stuipken treedt
Zoo hij die het rijkszwaard voert
Nooit door de armoê wordt geroerd.
Neen wat krijgsmansroem hij had
En wat zwakheid hij bezat
En wat Ridderwoord hij sprak
Dat voor ons den storm verbrak,