22
Eens zwierf hijdie hier onder ligt
Als gij langs straat en velden
Gij zingt niet ook op zijn gezigt
Blonk levensvreugde zelden
Want 't brood, de spijs des levens,
Was schraal en bitter tevens,
't Verkrijgen viel hem zwaar.
Die arme bedelaar
Als 't muschjedat geen paarlen acht
Zoo werden door hem zorgen
Der levensgrootheid wuft geacht;
Want voor hem lag verborgen
De hooggeroemde waarde
Van 't glanzend goed der aarde,
't Geenwat hij zochtwas maar
't Deel van den bedelaar.
Al wat de mensch genieten noemt
Verzwolg voor hem de kommer.
Koud bleef hij bij het fraaist gebloemt
Of gloeijend in de lommer.
En scheen aan 's hemels transen
De zon met gouden glanzen
Nooit scheen zij hel en klaar
Voor hem, den bedelaar.