23 De sneeuw bedekt eens berg en dal Aan struik, aan lieg en boomen Hing rijm als flonkerend kristal; Geen beekje kon meer stroomen. Het daglicht werd steeds trager; En 't kwik zonk daaglijks lager Toen was het bang en naar Voor d'armen bedelaar. Hij had geen kleeding, digt en fijn, Geen vuur om zich te warmen Och mogt het nimmer winter zijn Om 't treurig lot der armen Hij had geen milde vrienden Die met hun deel hem dienden 't Gebrek woog dubbel zwaar Op d' armen bedelaar. Waar hij zich in zijn hut bevond Daar blies het door de naven. Meest zwierf hij buiten kleumend rond Om beedlend van de braven Een kleine gift te ontvangen Dochdoor de pels behangen Viel 't geven hun te zwaar Schaars kreeg de bedelaar.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1851 | | pagina 111