25
Al sjilpt en trippelt gij zoo blij
Arm Muschjezonder vreezen
Straksals uw herfsttijd is voorbij
Zal dat uw lot ook wezen.
De sneeuw is dan uw teeken:
Geen listgeen booze treken
Geen net, geen vogelaar
De honger bedelaar
Nu rust hij, die hier onder ligt,
Dat mag men rusten heten
Der armen onrust heeft gowigt
Meer dan de rijken weten.
Rust zachtuw deel was 't zelden
Waar zorg en onrust kwelden
Hier drukt u geen bezwaar
Rust zachto Bedelaar.
De werelddie den rijken eert
Liet hier haar onregt slippen
Al grijnst zij nogwaar zij regeert
Daar zein haar dwaalbegrippen
Hier noch een praalgesteente
Noch zerk schonk op 'tgebeente;
Dat krenkt hier niet een haar
Zacht slaapt de bedelaar.