H'JWELIJSSraiSCK
AAN MIJN' VRIEND F.N VRIENDIN
n. s. (At c. k.
Wien, wien zou de borst niet zwellen,
Wien zou 't hart niet feller slaan
Als hij zijne medemenschen
Met Gods zegen ziet belaan
Wie, die liefde voelt in 't harte,
Juicht dan niet met dankbre vreugd?
Wien toch maakte 's andren welzijn
Nimmer 't koele hart verheugd
Wie ook, koud en ongevoelig,
Andren hun geluk benijd,
Mij, mij maakt mijns naasten vreugde
Mede vrolijk en verblijd.
Moog niet altijd luide vreugde
Schallen in mijn vrolijk lied
Ik benijd hem toch zijn' vreugde
En 't geluk des levens niet.