Toen 't snood gepeupel teugelloos
Met zielen als de hel zoo boos,
Hun roof en moordlust heeft gekoeld,
Maar eigen heersehzucht heeft bedoeld;
Daar stroomden dan ook gansche scharen
Van beide kunne, stand en jaren.
Met eiken avond als om strijd
Zelfs lang vóór den bepaalden tijd
Tot groote vreugd en goed gewin,
Des directeurs, de kunsttent in.
En, daar verscheidenheid behaagt,
Heeft niemand hier zijn geld beklaagd.
In 't eerst' bedrijf' zag men weldra,
De werking der Mechanica,
Zoo juist, zoo kunstig en zoo goed,
Als niemand zeker had vermoed;
't Geëerd publiek werd nog vergast,
En alleraangenaamst verrast,
Op vergezigten, heerlijk schoon;
't Was, waar Natuur haar pracht ten toon
Gespreid heeft, over Zwitserland,
Of langs den Rijn en Moezelkant,
Waar berg en heuvel zich verheft,
En ieder door haar schoonheid treft.
Ket laatst gedeelte van den tijd,
Was weêr iets anders toegewijd