52 Nog ééne zaak had 'k haast vergeten En die mogt nog al aardig heeten. 't Was Donderdagsik zag het zelf, Des avonds tusschen tien en elf, Een wagen(vol met jonge gasten Die Schiedams burgers toon verrasten. Met ietsgelijk aan 't karneval Als 't vastenavond worden zal) Die reed de stad door, zeer bedaard, Met zestien fatten wel bezwaard, Zij staken in geleende kleêren Om langs dien weg zich te maskeren En bovendien driekleurig glas Waarachter 't licht verborgen was Zoo meende menkon niemand weten Wie op den wagen was gezeten Maar, 'k zag toch aan de linkerzij Een lid van mijn famielje er bij En van het moedig voorgespan Daar kon ik de berijders van. Wat zaten ze in dien vreemden dosch Met fiere houding op hun ros Aan diktegrootte kleur gebaren Zag 'k dat het grutters zonen waren. Zoo straalt wel moer van doez' of geen Zijn ware aard, door 't masker lieên. Do grap werd door geen mensch gegispt Maar e'énc Ink werd sterk berispt

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1851 | | pagina 140