57
„Maar oudezeghoe heett' die hoofdman
Wiens heldenmoed ik hoog waardeer
Opdat ook ik dien dapp'ren strijder
Bij name kennen leer."
„Men noemde hem den dapp'ren Wouter,
En zijn kasteel lag aan den Rijn"
„Mijn God! dat was mijns vaders vader,
En al zijn goed is mijn!"
„Kom oude! kom, ga met mij mede,
Drink Wouters wijn, eet Wouters brood,
Kom haastig vriend! vergeet voor eeuwig,
Al uwen vroeg'ren nood."
„Dat wil ik doen," sprak d' oude krijger,
„'k Woon morgen bij u aan den Rijn,
En uw belooning, als ik sterve,
Zal 't Turksche pijpje zijn."
Naar het Hoogduitsch f. h. klots.
vrij gevolgd.
Schiedam 17 Nov. 1850.
3