60
Gij waart bij mij als 'k, in den nacht
Der heem'len sclioone sierrepracht,
Ue grootheid Gods bewonderde;
Of als de maan in diepen kuil,
Door wolken donkerheid ging schuil
Of God der eere donderde.
Gij waart nabij neen'k schei er uit
Niets is er dat verand'ring stuit;
'tGevoel doet mij thans bukken,
Nu het voor vast besloten is,
Om u voor zeker en gewis
Voor altijd mij t' ontrukken.
Vaarwel dan klap! gij hebt geen nood,
Gij hebt geen vrees voor straf of dood,
Gij zult tot d' aarde keeren
Mogt ik voor hooger doel bereid
Uit u hier voor eene eeuwigheid
Nog voorbereiding leeren.
Schiedam 1850.
H. D.