Telgom wieu gansch Neêrland treurt
Gij zijt aan 't Vorst lijk hart ontscheurd,
En nimmer, nimmer keert gij weder;
Dubbel afgebeden Zoon,
Oudren schoonste hoop en kroon
Gij ligt verstijfd en kil ter neder!
Gij rust thans aan uws Broêrtjes zij',
Die eens uw' Oudrenzoo als gij
Geschonken werdmaar vroeg ontnomen
Wiens dood hen ook met smart vervuld,
In 't somber rouwgewaad gehuld,
En ook hun tranen heeft doen stroomen.
Maar ach! Gij waart het, die de wond
Van 't treurend Ouderhart verbond
Gij kwaamt uws Broeders plaats vervangen
Gij schoot ver boven 't Broêrtjen op,
Met U steeg de Oudervreugd ten top
Uw toekomst kleurde alreeds hun wangen.
Maar ach! waarom, dierbre Loot!
Zoo vroeg een prooi van graf en dood?
Waarom moest Broeders lot U treffen
Waarom, dood, dien slag herhaald,
Waart gij niet duur genoeg betaald,
Of moest ge een dubbel offer heffen